Local view for "https://pressingmatter.nl/Bronbeek/9083/biography"
Predicate | Value (sorted: none) |
---|---|
rdf:type | |
ns1:P190_has_symbolic_content |
"Schweig Johan Carl
A. Aanwezige bescheiden
- Stamkaart: 41681
- Stamboekuittreksel:
B. Persoonsgegevens
- Geboortedatum en plaats: 16-09-1820 te Groningen
- Naam vader: Johan Hendrik
- Naam moeder: Johanna Leemschot
- Burgerlijke staat: gehuwd te Ravenstein op 26-07-1867
- Gegevens echtgenote: Catharina Kies, geboren te Maastricht op
08-08-1839
- Kinderen: zes
- Kerkgenootschap: NH
- Laatst beklede rang en legeronderdeel: Sergeant
- Militair stamboeknummer: 41681
- Datum indiensttreding: 26-05-1836 wordt hij fuselier en op 30 december
1836 korporaal
- Wanneer vertrokken naar de Overzeese Gewesten: 20-08-1841
- Terugkeerdatum in Nederland: 28-02-1863
- Datum van pensionering: 04-09-1857 bij besluit van 12-08-1857
- Militair pensioen en letter en nummer van de akte: N49 bij besluit van
12-08 1857
- Militair certificaat van goed gedrag:
- Eretekenen.:
- Adres voor opname op Bronbeek:
- Datum opname op Bronbeek: 04-04-1863 t/m 1-07-1863
- KKMI-nummer:
- Functie in Bronbeek:
- Datum en wijze van ontslag:
- Datum van overlijden: in 1891 in Oss
- Datum en plaats van begraven/crematie:
De volgende gegevens zijn afkomstig van Dhr. Carel Schweig uit Zeist (zie brievenboek bibliotheek (inkomende) dd 22 maart 2010):
Johan Carl Schweig
Van Johan Carl [roepnaam Karel] weet ik van huis uit niet veel. Mijn grootvader praatte nauwelijks over zijn Brabantse familie. Uit de andere takken van de familie kwam iets meer informatie, het onderstaande is grotendeels aanvullend archiefwerk.
Johan Carl werd geboren 16-9-1820 te Groningen, zoon van Johan Hendrik S [32] en Johanna LEEMSCHOT [33]. Overleden 13-2-1891 in Oss (NBr).
Gehuwd te Ravenstein, 26-7-1867 met
Catharina Kiers [17] Zij werd geboren te Maastricht 8-8-1839, overleed te Rotterdam 5-1-1913 dochter van Jan K.[34] en Derkje Hendrika TOOLE [35].
J.C. kwam ter wereld in de Zuiderkazerne, waar het hele gezin toen woonde, toen gelegen tussen het Zuiderdiep en de Ubbo Emmiussingel. Er woonden twaalf gezinnen, de overigen waren alleenstaand / rekruut.
De getuigen bij de aangifte van de geboorte van J.C. waren:
1) Jacobus Johannes Hankes; sergeant, 46 jaar, (hij was ook getuige bij andere geboorteaangiften van kinderen van JH Schweig. Joh. Jac. Schweig, * 1818, werd naar hem vernoemd).
2) Johan Carl Springmann, dus de naamgever; hij was 36 jaar, winkelier. Hij bleek kastelein te zijn in de Ebbingestraat, althans bij zijn overlijden. Later is er ook wel Johann en Carel geschreven maar foutief dus.
Johan Carl was, als we de jong gestorven Michael (1823-1825) niet meerekenen, het jongste kind. Het eerste was al van 1801.
De familie woonde bij zijn geboorte al een aantal jaren in Groningen en vader, toen sergeant, was 41 jaar. Moeder al 43/44!
Al Carel's oudere broers zaten korte of langere tijd in het leger, te beginnen in Groningen, in het 8e regiment infanterie, het regiment van hun vader.
De appel viel opnieuw niet ver van de stam:
Op 26 mei 1835 (hij was nog 14) "vrijwillig geëngageerd bij de 8e Afdeeling Infanterie, als Elève tamboer voor den tijd van tien jaren eene maand en zes dagen, zonder handgeld" . Hij nam op dezelfde dag dienst als zijn 2 jaar oudere broer Johannes Jacobus (= Jaap?)
Zijn signalement bij indiensttreding:
Aangezigt : ovaal Voorhoofd : breed
Oogen : bruin neus : gewipt
mond : groot kin : rond
haar : bruin wenkbrauwen : idem
Lengte : 1 ellen 4 palmen 9 duimen 5 strepen (al met al ca 1.495 m, JCS)
Op 21-9-1836 werd hij fuselier ( = infanterist met geweer - JCS) , en op 30-12-1836 korporaal. Uniformen: info ontvangen van Legermuseum Het Schilderhuis-Driebergen.
Daarna ging het fout:
Het verhaal ging al in de familie: JCS, zou met wat medesoldaten hebben zitten kaarten (en drinken?); een meerdere zei iets, er ontstond ongenoegen, de meerdere werd van de trap gegooid (onjuist) en om een zeer zware straf te ontlopen….
" Bij vonnis van den Krijgsraad in het provinciaal Kommandement van Vriesland van den 20 Aug 1840, ten uitvoer gelegd den 18 Feb 1841, ter zake van insubordinatie door het toebrengen van een Slag aan zijnen meerderen in rang en het bezigen van beledigende uitdrukkingen tegen dezelve veroordeeld tot den straf des Doods met den Kogel en in de kosten doch bij Koninglijk besluit van den 28 februarij [moet zijn 28 januari-CS] 1841 No 96 is hem kwijtschelding van voormelden straf des doods verleend geworden, onder bepaling nogthans dat hij zonder genot van handgeld als soldaat en gedurende zijn leven dienen zal bij het Koloniale Leger".
Dramatisch! Ook al omdat zijn vader juist in april 1840 50 jaar onafgebroken in militaire dienst was, de oorkonde daarvoor kreeg bij Koninklijk Besluit in december 1840, de gouden medaille voor trouwe dienst etc. En dat in hetzelfde Regiment… wat moet er niet een zware schaduw hebben gehangen … maanden van onzekerheid… festiviteiten afgelast…En later misschien ook wel een reden om niet veel over hem te praten…?
Processtukken RA Leeuwarden en ARA: zie als bijlage.
Het KNIL nam hem van de 8e Afd. Inf. over "bij besluit van den 28 Jan 1841 No 96". Zijn stamboeknummer werd 41681.
Op 20 aug 1841 vertrok hij met het schip "Delft" van Hellevoetsluis naar Indië, waar hij op 22 nov aankwam (Batavia). Hij werd geplaatst bij het 12e Bataljon Infanterie. Dat zat toen in Semarang (toen genoemd Samarang) Is er een tekening / foto van het schip?
De infanterist was gewapend met een geweer met bajonet. De korporaals en onderofficieren droegen daarenboven een korte sabel. In 1839 werd bepaald dat alle Europese en Afrikaanse militairen met lange geweren en alle Ambonese en andere inheemse militairen met korte geweren koloniaal model zouden worden bewapend. Vanaf 1839 werden de geweren met vuurpannen vervangen of omgebouwd door percussiegeweren (met slaghoedjes), die ook in de regentijd konden worden gebruikt.
In 1849 werd de oude gewast linnen ransel afgeschaft. In de garnizoenen zouden de manschappen hun kledingstukken voortaan in een kledingkistje moeten bewaren. Alleen wanneer troepen te velde trokken, zou aan elke man een veldransel van geitenvel en een kledingtas worden verstrekt. De nieuwe veldbepakking betekende tevens de afschaffing van de broodzak
Na 1849 ging men experimenteren met betere veldflessen, o.a. met flessen van gutta-percha of rubber, maar aan het eind van de hier behandelde periode was het blikken model nog steeds in gebruik.
Het vaderland maakte het een beetje goed: op 22 april 1842 werd hij aangesteld tot korporaal (hij kreeg dus zijn oude rang weer terug). En: "Krachtens besluit ZH dd 18 november 1844 nr 59 het levenslange engagement bij het Koloniale Leger teruggebragt tot vijftien achtereenvolgende jaren, gerekend van den dag dat inscheping naar OI zijnde geweest 14 Augustus 1841. Res. 28 Novb 1844 no 12/692".
Maar toch: In 1843 stierf zijn moeder (en in 1853 zijn vader). Ook toen een jaar later het gedenkteken voor zijn vader werd onthuld kon hij daar niet bij zijn. Ter dood of niet ter dood: Carel en zijn ouders hebben elkaar nooit meer gezien.
Op 26 okt 1845 werd hij sergeant, dat werd zijn eindrang.
En: "Bij besluit van Z.E. den G. Gen N.I. [= Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië] den 11 Augustus 1847 No 14 ….de bronzen medaille voor trouwe dienst toegekend met f 12,= gratificatie". Gezien in legermuseum "Het Schilderhuis" te Driebergen. Als Ned en NI-leger hetzelfde hadden…
Ook in Indië ging het toch niet helemaal goed: Op 14 mei 1848 stond hij voor de krijgsraad te Semarang (Java). "Bij vonnis van den Krijgsraad te Samarang d.d. 20 Mei 1848 geconfirmeerd voor het Hoog Militair Geregtshof van 30 Junij 1848 niet schuldig verklaard aan woordelijke en feitelijke insubordinatie, of eenig ander crimineel strafbaar feit doch ter disciplinaire correctie verwezen aan de bevoegde militaire authoriteit terzake van oneerbiedigheid en kwalijke bejegening jegens zijn meerderen".
Was JC een notoire driftkop of trof hij het erg slecht met zijn meerderen…..?
Op 26 mei 1852 ging hij over naar het garnizoen Bataillon in de Molukka's.
" Den 30 Augustus 1853 bij disp. van het Mil. Dept. de zilveren medaille voor trouwe dienst (hoe zag die eruit?) (idem als bij brons) toegekend zonder gratificatie". Omdat tropenjaren dubbel tellen zit hij daar dan 2 x 12,5 = 25 jaar, gerekend van de inscheping. Geen gratificatie vanwege de douw in 1848?
In juni 1856 nam hij deel aan de Expeditie naar de baai van Tomorie aan de oostkust van Celebes. Daarvoor kreeg hij een eervolle vermelding " zoo in Nederland als in Indië" bij besluit ZH (?) van 8 Dec 1856 No 55. (Res. 8 Decb 1856 N 59 / 112)". [ De bibliothecaresse / archivaris van Bronbeek zond mij kopieën van verslagen van die expeditie - CS][De Dordrechtse Courant maakte er ook melding van - CS]
In 1857 werd hem om gezondheidsredenen, bij besluit van 12 aug N49, een gagement (= pensioen) toegezegd van "F 135 jaarl (?) betaalbaar te Samarang den 4 september 1857 aldaar afgegaan". "Wegens chronische …..(humor? tremor?) …..hoedaalijden(?) … , niet ontstaan door of ter zake van het uitvoeren van gevorderde of bevolen dienst. Is gedeeltelijk geschikt voor door handenarbeid den kost te verdienen."
Maar pas ruim vijf jaren later ging hij echt naar Nederland terug: met het schip "Nederland en Oranje" en "den 28 Februarij 1863 te Rotterdam ontscheept".
Bij res. 11 Maart 1863 No 21 werd hem nog een gratificatie van f 25 toegekend "voor Langd. Kol. Dienst". Stuk zien te krijgen.
Hij verbleef na zijn aankomst in Nederland om gezondheidsredenen in het toen gloednieuwe Bronbeek in Arnhem, van 4 april 1863 tot 1 juli 1863.
[zes kinderen niet meegekopieerd]
PROCESSTUKKEN
Transcriptie van de stukken van het Rijksarchief te Leeuwarden, toegangsnummer 15-01, invent. nr 69.
Pro Justitia
VONNIS
In naam des Konings!
De krijgsraad van Vriesland heeft geslagen het volgend Vonnis:
Geëxtraheerd bij het H.M.G., in het Register der Vonnissen, Litt. BB, Fol. 56
(get. C.H. Volckmaar…?)
Gepronuntiëerd [naar het Afschrift in den Archiven der Auditie voorhanden-vH] in den Krijgsraad te Leeuwarden, en geëxecuteerd, den 18e Februarij 1841, met wijziging naar Z.M. besluit van den 28e Januarij 1841, No 96 [Hierbij overgelegd-vH].
In zake van den AUDITEUR MILITAIR van VRIESLAND, R.O.Eischer in kas krimineel, (en als fgd. Audit. Milit. in Groningen & Drenthe) op ende jegens Johann Carl Schweig, korporaal, 2e comp, 3e Bataillon, 8e Afdeeling Infanterie, zoo hij zegt oud 20 jaren, geboren en laatst gewoond hebbende te Groningen, provincie Groningen, Beklaagde, thans gedetineerd in het huis van burgerlijke en militaire verzekering te Leeuwarden.
Gezien en geëxamineerd de processale stukken, door den Eischer R.O., met zijne genomene conclusie, onder behoorlijken inventaris in den Krijgsraad overgelegd;
Overwegende, dat de beklaagde heeft bekend, en ook anderszins gebleken is:
Dat hij, ingevolge zijn engagement, het Rijk in bovengemelde kwaliteit dient, en dat hem de Krijgswetten zijn voorgelezen;
Dat er, op den derden dezer, in den namiddag, op de kamer der Kompagnie, tot welke de Beklaagde behoort, in de Kaserne van bovengemeld Bataillon te Groningen, eene woordenwisseling is ontstaan, tusschen hem Beklaagde en den Serjant bij gemelde Kompagnie, Johannes Georgius Hornmeijer, toenmaals de week hebbende, ter gelegenheid van welke de Beklaagde Zich eenige, wel niet dadelijk beleedigende, maar toch ongepaste uitdrukkingen jegens gemelden Serjant, zijne meerdere in rang, heeft veroorloofd;
Dat gemelde Serjant van het een en ander rapport heeft gemaakt aan den SerjantMajoor der Kompagnie, die daarop hem Korporaal bij zich heeft doen komen maar hoorende, dat hij niet genegen en gezind was den trap te laten schoonmaken, over het niet schoon zijn van denwelken de woordenwisseling voormeld was ontstaan, en ziende, dat de Korporaal een weinig beschonken was, hem weder naar zijne kamer heeft gezonden, en van al het vorenstaande rapport heeft gemaakt aan den Kommandant der Kompagnie;
Dat deze daarop hem Korporaal heeft ondervraagd, hem daarna weder naar zijne kamer heeft gestuurd, en tevens den Serjant bij voormelde Kompagnie, Petrus de Wals, gelast, hem Korporaal naar de Politiekamer te brengen;
Dat, toen evengemelde Serjant, dientengevolge, den beklaagde derwaarts geleiden wilde, hij Beklaagde, die toen geene rok of buis aanhad, blijkbaar, omdat hij bezig was, zich voor den Politiekamer te kleeden, van af zijne kamer gegaan is naar de Onderofficierenkamer in gemelde Kaserne en, op dezelve ook den meergemelden Serjant Hornmeijer vindende, onder het uiten van de woorden: wil ik jou, gemeene hond, eens een pak slaag geven, of soortgelijk, hem Serjant eenen slag, met de hand of vuist, aan het hoofd heeft gegeven, zóo, dat hem Serjant de schakot van het hoofd is gevallen, en hem nog verder zou hebben mishandeld, ware hij niet daarin verhinderd geworden door den Serjant de Wals, die hem gevolgd was, - de Serjanten van der Kooij en Zevenster, die zich op de Onderofficierenkamer bevonden, en den SerjantMajoor Textor, die, zich op zijne kamer bevindende en eenig levenmaken op de gemelde, andere kamer hoorende, zich naar dezelve begeven, den Beklaagde bij den arm, of bij de hand, genomen, en hem naar de Politiekamer gebragt heeft, terwijl hij Beklaagde intusschen den Serjant Hornmeijer al verder met woorden beleedigen bleef, zeggende (onder anderen): dat hij liever door een boer, dan door hem Serjant gekommandeerd werd;
Dat inmiddels de Beklaagde het gebeurde niet, in allen deele, erkent;
De KRIJGSRAAD van VRIESLAND, gelet hebbende op al hetgeen, zoo tot belasting als tot ontlasting van den Beklaagde, konde strekken, en ter zake dienende was, verklaart den Beklaagde schuldig aan de misdaad van insubordinatie, door het toebrengen van eenen slag aan zijnen meerdere in rang en het bezigen van beleedigende uitdrukkingen tegen denzelven,
En regt doende in naam en van wege Z.M den KONING der NEDERLANDEN, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz. ,
Gezien Art. 100 vergeleken met Artikelen 99, 27 en 28 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, en Artt. 185, 222 & volgg. van de Regtspleging bij de Landmagt, veroordeelt den Beklaagde tot de straf des doods, met den kogel, behoudens het, mits dezen aan hem toegekend wordend regt van hooger beroep------------------
Veroordeelt den Beklaagde eindelijk in de kosten en misen van de justitie, alsmede in de kosten van den processe, des noods ter taxatie en moderatie van den Krijgsraad.
Aldus gevonnisd door DEN KRIJGSRAAD VAN VRIESLAND, te LEEUWARDEN, den twintigsten Augustus 1800veertig.
Tegenwoordig de Heeren: van der Hoop, Majoor, Voorzitter, van der Meij, Ledel, kapiteins, Snoers, Strop, Meijer en Schöttler, Luitenants, Leden van de Krijgsraad.
getekend: Van der Hoop [Op last van den Krijgsraad]
vHalmael, fgd Auditeur Militair.
Vertoond en voorgehouden aan den Beklaagde Johann Carl Schweig, en hem, ingevolge de Wet, de tijd van drie vrije dagen gelaten en toegestaan, om te overleggen, of hij zich van het vorenstaande vonnis op het Hoog Militair Geregtshof van het Koningrijk der Nederlanden, al dan niet, wil beroepen, door ons Officieren Kommissarissen en fungeerenden Auditeur Militair in Groningen en Drenthe, te Leeuwarden, den 20e Augustus 1840 en heeft de Beklaagde met ons geteekend.
vHalmael J:C: Schweig
fgd. Audit. Milit.
A.J.M. vder Meij Schöttler
Kaptn 2e lt
En is, op heden, den 25e Augustus 1840, andermaal vóór ons Officieren Kommissarissen en fungeerenden Auditeur Militair in Groningen en Drenthe te Leeuwarden, verschenen de Beklaagde Johann Carl Schweig voormeld, en heeft dezelve verklaard, zich van het vorenstaande vonnis op het Hoog Militair Geregtshof van het Koningrijk der Nederlanden niet te willen beroepen, en met ons geteekend.
[zelfde ondertekening als boven]
Pro Justitia Extract uit het Register der
Resolutieën van het Hoog
Militair Geregtshof van het
Koningrijk der Nederlanden
Maandag 31 Augustus 1840.
Het Vonnis door den Krijgsraad in het Provinciaal Kommandement van Vriesland gewezen in de zaak van Johann Carl Schweig, Korporaal 2e Comp: 3e bat. 8e afd. Infantery met de daartoe behoorende stukken geëxamineerd zijnde is na deliberatie besloten hetzelve Vonnis te approberen, en met de processale stukken, en gewone geleidende missive, bij Extract dezer, ten fine van executie aan voornoemden Krijgsraad terug te zenden.
Accordeert met voorsz. Register
…van Oldenbarnevelt
gez. Witte Tullingh
sub…
[In het Leeuwardens Archief bevindt zich ook een schrift van de gratieverlening].
In geval van een gratieverzoek bij een doodvonnis werd in 1838 de normale procedure verzwaard: de minister van Justitie wordt niet alleen vanuit de oorspronkelijke "militaire" lijn geadviseerd maar ook door de Hoge Raad.
En de koning beslist. In dit geval is er de bijzonderheid dat het gratieverzoek is gericht aan koning Willem I en dat het is gehonoreerd door koning Willem II. Er had vanwege de troonswisseling sprake kunnen zijn van een algemene amnestie maar dat blijkt niet uit de stukken: er is een compleet individuele motivering gegeven.
Wat in deze motivering overigens niet naar voren komt is het onderscheid tussen insubordinatie in oorlogstijd / oorlogssituatie versus in vredestijd. Het was vrede: de oorlog met België was ook formeel beëindigd.
De vraag rijst wel of er ooit doodvonnissen wegens insubordinatie in vredestijd ten uitvoer zijn gelegd?
Het onderstaande is in origineel te vinden in (toen nog) het Algemeen Rijksarchief, toegangsnr 2.02.04, inventarisnr 7.
Het gratieverzoek:
Commissariaal (?) van den 18e augustus 1840, No 11.
Adres van Hendrik Sweig, Adjudant OnderOfficier Vaandeldrager bij de 8e Afdeeling Infanterie, daarbij te kennen gevende dat zijn zoon Johan Carel, als korporaal bij opgemeld Corps dienende, zich schuldig heeft gemaakt aan Insubordinatie, met dat gevolg, dat hij voor eenen krijgsraad teregt gesteld, deswegens veroordeeld staat te worden; En mitsdien verzoekende dat, aan genoemden zijnen zoon, gratie moge worden verleend, van de straf welke hem te wachten staat, alsmede, dat hij, met eene levenslange verbindtenis, bij het Coloniale Leger, moge worden overgeplaatst.
Advies van de Directeur Generaal van Oorlog, 's Gravenhage, den 23e October 1840, No 68.
De Heer Advocaat Fiscaal bij het Hoog Militair Geregtshof, dien ik te dezer zake heb gehoord, heeft mij, onder mededeeling van een afschrift van het, hierop door hem ingewonnen rapport, van den fungerenden auditeur Militair, in het Provinciaal Kommandement van Groningen en Drenthe, daaaromtrent berigt, bij de missive welke ik de eer heb Uwer majesteit hierbij in originali aan te bieden.
Het zal Uwe Majesteit daaruit kunnen blijken, dat des adressants zoon Johan Carel Schweig, sedert het door zijn vader ingediend adres, werkelijk wegens feitelijke insubordinatie, bij een, door het Hoog Militair Geregtshof goedgekeurd vonnis van den Krijgsraad in het Provinciaal Komman[dement] van Vriesland van den 20e Augustus, veroordeeld is geworden tot de straf des doods met den kogel, doch dat de omstandigheden, onder welke de misdaad begaan is, in verband met den jeugdigen leeftijd van den veroordeelde wel termen opleveren om hem kwijtschelding van straf te verleenen, en te vergunnen, om zijnen onbedachten misstap, door eene trouwe dienst bij het Koloniale Leger uit te wisschen.
Ofschoon de advocaat Fiscaal bij het Hoogmilitair Geregtshof naar mijn inzien teregt vermeent, dat de aanspraak welke de vader des veroordeelde op Uwer Majesteits goedheid heeft, als zijnde dit dezelfde Adjudant OnderOfficier Vaandeldrager bij de 8e Afdeeling infanterie, aan wien onlangs, voor eene onafgebroken actieve militaire dienst van Vijftig jaren zonder interruptie en zonder daarbij eenige veldtogten te berekenen, een exemplaar der medaille voor trouwe dienst in goud is toegekend, eigenlijk niet ten behoeve van den zoon kan gelden, zal het echter geen betoog behoeven, hoezeer het lot van den Vader, als militair aan dat zijns zoons verbonden is, en hoezeer dus ook hierdoor aan hem eene nieuwe gunst zoude worden bewezen.
Het dan ook niet onmogelijk achtende, dat Uwe Majesteit, te dezen aanzien, en in het algemeen een gunstige regard op het gedaan verzoek zoude gelieven te slaan, heb ik den veroordeelde geneeskundig doen onderzoeken, omtrent zijne geschiktheid voor de Overzeesche dienst, en heb desweegens, van den Heer Generaal Majoor, Provinciale Kom[mandant] van Vriesland, aan wien dat onderzoek door mij was opgedragen, een allezins voldoend rapport ontvangen, terwijl de veroordeelde voorshands toegelaten is tot het toekennen van een engagement, om, zonder genot van handgeld, als soldaat en gedurende zijn leven, bij het Leger in Oost-Indië te dienen, voor het geval dat Uwe Majesteit hem de verzochte gratie voorwaardelijk zoude willen toestaan.
Op grond derhalve van het geadviseerde, door den Heer fungerenden Auditeur Militair, in het Provinciaal Kommandement van Vriesland , waarmede de Heer Advocaat Fiscaal bij het Hoog Militair Geregtshof, zich vereenigd heeft, neem ik eerbiedig de vrijheid Uwer majesteit voor te stellen, aan Johan Carel Schweig, kwijtschelding te verlenen van de Straf des doods met den kogel , en daartoe bij terzake voorschreven, bij het hiervoren vermeld vonnis veroordeeld is, onder voorwaarde evenwel, dat hij , overeenkomstig het, daartoe, bereids, door hem, onderteekend engagement, zonder genot van handgeld, als soldaat, en gedurende zijn leven, dienen zal bij het Koloniale Leger.
Coll get: J.Schuurman
Het advies van de Hooge Raad, aan Zijne Majesteit den Koning
De Hooge Raad der Nederlanden, geëxamineerd hebbende de hier bij terug gaande Requeste, voor Johann Carl Schweig, oud 20 jaren, korporaal in de 2e Kompagnie 3e Bataillon 8e Afdeeling Infanterie, thans gedetineerd in het huis van Burgerlijke en militaire Verzekering te Leeuwarden, aan Zijne Majesteit ingediend door Zijnen Vader Hendrik Schweig , Adjudant-OnderOfficier Vaandeldrager bij het gemelde korps, daarbij verzoekende kwijtschelding van straf ten behoeve van gemelden zijnen zoon, en overplaatsing van denzelven bij het Koloniale Leger in Oost-Indiën , heeft, ten gevolge van het marginaal appointement (?) van den Minister van Justitie, in dato 16 November des afgeloopen jaars, en na den Prokureur Generaal te hebben gehoord, de eer Zijne Majesteit te berigten:
Dat genoemde Johan Carl Schweig, bij vonnis van den krijgsraad in het Provinciale Kommandement van Vriesland [volgen de bekende passages] …
Dat dit vonnis door het Hoog Militair Geregtshof bij Resolutie van den 31e Augustus daaraanvolgens is geadprobeerd.
Het is den Raad voorgekomen dat de straf, hoe zwaar dezelve ook zijn moge, te regt op den veroordeelden is toegepast, als zijnde op de letter der wet gegrond, en geheel in overeenstemming met het vaststaand militair beginsel, dat alle insubordinatien gestreng moeten worden gestraft; doch naar het inzien van den Raad is het tevens zeker, dat de processale stukken onderscheidene verzachtende omstandigheden doen kennen, welke in materie van gratie, zoo als hier, den Souverein tot begenadiging kunnen leiden.
Zoo const[at]eert het onder anderen, dat de veroordeelde tijdens het plegen der misdaad beschonken was, zonder dat het blijkt dat deze dronkenschap als opzettelijk zoude moeten beschouwd worden. Ook bestaat er eenige waarschijnlijkheid dat in den twist over het schoonmaken van den trap, welke aanleiding heeft gegeven tot het begaan der misdaad, de veroordeelde in het gelijk en de Sergeant Hornmeijer daarentegen in het ongelijk kan zijn geweest, en dat dus de veronderstelling van den veroordeelden, dat het schoonmaken van den trap niet moest geschieden door de kamerwacht op de tweede kamer (zoo als de gezegde Sergeant Hornmeijer, die even als de veroordeelde als korporaal op die kamer de ordeweek had, aan den veroordeelden gelastte) ligtelijk in de omstandigheden, waarin de veroordeelde zich bevondt, aanleiding konde geven tot het ontsteken van zijn drift.
Dat alzoo des veroordeeldens opgevolgd gedrag, en in het byzonder zijn verzet tegen den meergenoemden sergeant, in een onafscheidbaar verband met het hier voren geallegeerde en daaruit voortgevloeide oplegging van straf moet worden beschouwd; waarbij nog komt, dat de veroordeelde nimmer eenige vijandschap of onaangenaamheden met gemelden Hornmijer had gehad; en dat het mitsdien daarvoor moet worden gehouden, dat de veroordeelde zonder boos opzet is te werk gegaan, en alleen kortstondig zijnen pligt jegens zijnen meerderen heeft vergeten, tengevolge eener opvatting dat hem eene onregtmatige order was opgelegd, waardoor zijne drift is ontstoken, en welke meer en meer is gaande gemaakt door den Staat van toevallige dronkenschap, waarin hij zich bevondt.
Alle deze consideratien, gevoegd bij des veroordeeldens jeugdigen leeftijd en vorig goed gedrag, brengen bij den Raad de overtuiging te weeg, dat er ten deze overvloedige termen voor gratie aanwezig zijn.
Met betrekking tot het bijkomend verzoek, om overplaatsing van den veroordeelden bij het Koloniale Leger in Oost-Indien, vermeent de Raad het stilzwijgen te mogen bewaren, als niet bij magte zijnde de merites van hetzelve te beoordeelen, behalve dat dit onderzoek ook meer eigenaardig schijnt te behoren tot den kring van werkzaamheden van het Departement van Oorlog.
Redenen waarom de Raad eerbiedig van advies is, dat Zijne Majesteit de Straf des doods met den kogel aan den veroordeelden Johann Carl Schweig genadiglijk zoude kunnen kwijtschelden en commuteren in de Straf van arrest of detentie gedurende den tijd van twee achtereenvolgende jaren, onverminderd des veroordeeldens verwijzing in de kosten der procedures: Refererende de Raad zich niettemin, ten aanzien van het verzoek om overplaatsing van den Veroordeelden bij het Koloniale Leger in Oost-Indien, aan het welbehagen van Zijne Majesteit.
De Hooge Raad der Nederlanden
A.W.Philipse
Ter Ordonnantie van Denzelven:
De Griffier:
[onleesbaar]
No 45, het advies van de minister van Justitie.
De ondergetekende heeft de eer aan Zijne Majesteit bij deze over te leggen het advies van den Hoogen Raad, omtrent de onderwerpelijke zaak uitgebragt, en waaruit Hoogstdezelve zal gelieven te zien, dat hetzelve collegie, hoezeer ten gunste van het gedaan verzoek om gratie gestemd, echter eenigszins verschilt met het voorstel, door den Directeur Generaal van Oorlog bij zijn bovenstaand rapport gedaan.
De gronden, door genoemden Directeur Generaal ter ondersteuning van zijn voorstel in het midden gebragt……………..hier ontbreekt een copie van 1 pagina…………….[Justitie steunt daarin het advies van Oorlog, vandaar ook zijn contraseign op het KB]
Het KB van 28 jan 1841
No 96 WIJ WILLEM II, BIJ DE GRATIE GODS,
KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN
ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN
LUXEMBURG, ENZ, ENZ, ENZ.
Op de aan Ons ingediende request van Hendrik Schweig, adjudant onder-officier, Vaandeldrager bij de 8e Afdeeling Infanterie, om gratie voor zijnen zoon Johann Carl Schweig, gedetineerd te Leeuwarden .
Gezien het rapport van Onzen Directeur Generaal van Oorlog van den 23e October 1840 No 68
Gezien het advies van den Hoogen Raad van den 9e Januarij 1841, en het rapport van Onzen Minister van Justitie van den 28e Januarij 1841 No 45.
Hebben goedgevonden en verstaan, aan Johann Carl Schweig kwijtschelding te verlenen van de straf des doods, met den kogel, waartoe hij, bij vonnis van den krijgsraad in het provinciaal kommandement van Vriesland van den 20e augustus 1840, goedgekeurd bij resolutie van het Hoog Militair Geregtshof, van den 31e augustus daaraanvolgende, ter zake van insubordinatie, is verwezen; onder bepaling nogthans, dat hij, zonder genot van handgeld, als soldaat, en gedurende zijn leven, dienen zal bij het Koloniale Leger.
Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering dezes, waarvan afschriften zullen worden gezonden aan Onzen Directeur Generaal van Oorlog en aan het Hoog Militair Geregtshof respectievelijk tot derzelver informatie en narigt.
'sGravenhage den 28 January 1841
De minister van Justitie [coll] get: Willem
get. Van Maanen
[bron:
"^^xsd:string
|
ns1:P2_has_type |
All properties reside in the graph https://pressingmatter.nl/Bronbeek/Constituents.ttl.gz
The resource appears as object in one triple:
{ pm-bb:Constituents/9083, ns1:P67i_is_referred_to_by, pm-bb:9083/biography }
Context graph
The server does not have the graphviz program
dot
installed in PATH. See http://www.graphviz.org/ for details.